Een rode zuil met gouden ornamenten rijst zes meter omhoog in de vide in Museum Kranenburgh in Bergen. Luxe en overdadig. Hoewel? Bij nader inzien bestaat de zuil uit fluweelachtig doek, hangend vanaf het plafond en in vorm geplooid door goudkleurige haarklemmetjes. De luxe is maar schijn. De dragende functie? Die is er niet. De zuil is alleen buitenkant. Die buitenkant is wat je steeds terugziet in het werk van kunstenaar Femmie Duiven.
Textiel als omhulsel van een zuil die er niet is. Textiel bedekt met een laag henna, steentjes, kaarsvet of borduursel. De buitenkant zelf is het beeld, of het beeld bestaat alleen nog maar uit huid.
Een bruine cirkel ligt naast de zuil op de grond. Van dichtbij gezien schemert prachtige, rode stof door de huid van klei. Zo verleidelijk is die huid soms, dat je het werk zou willen aaien. Jammer dat je bij een expositie zelden ergens aan mag zitten. Het verleidelijke zit hem in het materiaal, sensueel, een buitenkant die verleidt en verbergt, koestert en beschermt.
Verleidelijk, koesterend: het roept al gauw de interpretatie ‘vrouwelijk’ op. En die zuil, moeten we die dan opvatten als ‘mannelijk’?
“Nee! Helemaal niet. Hij is niet als fallus bedoeld,” zegt Femmie lachend. “Het heeft meer te maken met verticaal en horizontaal, met Mondriaan. En het zijn ook traditioneel beeldhouwkundige principes waarmee ik werk: massa, oppervlak, inhoud. Ik werk met textiel, maar zoals een beeldhouwer.”
“Die andere dingen die je ziet, mannelijk tegenover vrouwelijk, yin en yang, dat zijn meer interpretaties van de toeschouwer. Ik vind het mooi dat het al die interpretaties oproept.”
Gloss (de hangende zuil) en Bottom (de kleicirkel) ontstonden tijdens een artist in residency in München. De zuil maakte Femmie voor de vide in de expositieruimte, in een gebouw dat vroeger een aardappelfabriek was. De geschiedenis van de ruimte koppelde ze aan de geschiedenis van de omgeving, waar ze overdadige, barokke paleizen had bezocht. Ze wilde de barok gebruiken als tegenstelling tot het rauwe van de aardappelfabriek.
Barok en aardappels, echt en namaak, cultuur en natuur, zacht en hard, het werk van Femmie Duiven zit vol met dat soort tegenstellingen.
“Toen ik de zuil aan het maken was, bedacht ik: het kan ook op de grond, dan wordt het aards en kom je uit bij de aardappelakkers. Ik had van die prachtige, rode stof. Toen ik die met klei insmeerde, was iedereen geshockeerd.”
Het werk ontstaat uit de handeling, uit het materiaal en de waarneming. Er gaat geen gedachte of theorie aan vooraf.
“Als ik ergens over ga nadenken, levert het niet zoveel op,” zegt Femmie. “Een werk is één kluwen van associaties en dingen die per ongeluk zo gegaan zijn. Ik bedenk de symboliek niet, die komt voort uit het intuïtief wat doen.”
“Bij mij gaat het langzaam, het komt niet zomaar. Op een gegeven moment denk ik: het is toch mislukt, ik zie wel. Dat zouden ze in bedrijven ook meer moeten proberen: leren van hun mislukkingen. Beter mislukken. De dingen die mislukt zijn documenteren en opslaan. Het een leidt wel weer tot het ander.”
Textiel haalt de kunstenaar op de Albert Cuypmarkt en de Dappermarkt. Maar ze verzamelt ook materiaal op haar vele reizen door Noord-Afrika. Roze steentjes uit de woestijn, wol beschilderd met henna. De stof van Indigo Eye is in Algerije gekocht bij de Toearegs.
Indigo Eye is een cirkel op de grond, net als de kleicirkel Bottom. Deze cirkel bestaat uit geborduurde stof, geverfd met de natuurlijke, blauwe kleurstof indigo, en bedekt met zand. De indigo kleur is zo sterk, dat er een violette, goudachtige glans over de stof ligt. De mannen in de woestijn dragen de stof voor hun gezicht tegen het zand, met een klein spleetje om door te kijken. Vandaar de titel Indigo Eye.
Het landschap is een bron van inspiratie. De weidse woestijnen van Algerije, Marokko, Mali, de Westelijke Sahara en Mauritanië. De blauwe lucht, zo blauw dat het lijkt of je kijkt naar vele lagen achter elkaar.
“Een landschap kun je niet bevatten. Je trekt het naar je toe om het in een menselijke vorm te gieten.”
En dat zie je. Soms lijkt het of het landschap zelf een gestalte wordt. Zoals Oltramarino: een blauw hoofd van stof met een gezicht gevormd door lapis lazuli steentjes. De halfedelsteen lapis lazuli komt uit Afghanistan, en is de grondstof voor ultramarijn pigment. Ultramarijn – oltramarino, betekent ‘van overzee’. Het hoofd is geplaatst op een paal, iets hoger dan de toeschouwer, zodat het ver weg over de zee kan kijken. De paal is bedropen met gips, als het schuim van de golven.
Twee brokkelige, witte zuiltjes roepen een landschap dichter bij huis op. Het is een jeugdherinnering aan het Drentse boerenland, aan de klompjes waarmee Femmie als kind door de sneeuw liep. De sneeuw bleef plakken onder de klompjes en zo kwamen de klompjes steeds hoger te staan, bij elke stap werd je groter. Maar ook bij dit werk was het materiaal er eerder dan de herinnering.
“Die klompjes ontstonden ook zomaar, ik was met piepschuim en purschuim bezig en dat bleef plakken. Toen dacht ik: o, dat ga ik doen, dan heb ik eindelijk eens een keer een verhaal.”
Het is of het landschap zelf het verhaal bevat, dat tevoorschijn komt als Femmie Duiven het aanraakt.